To refer to this article use this url: http://www.quotidian.nl/vol03/nr01/a07


Quotidian 3-1 (February 2012)

Reactie 2 : Van materieel naar immaterieel erfgoed: een pleidooi voor een ‘actief’ communitybegrip

Albert van der Zeijden


De hernieuwde populariteit van het begrip community heeft er alles mee te maken dat gemeenschappen tegenwoordig onder druk staan. De vraag naar community museums is in feite de vraag naar: wat bindt mensen nog, in samenlevingen die niet alleen in cultureel, maar ook in etnisch opzicht versplinterd lijken.

Het antwoord van Hoebink is duidelijk. Hij wil een traditioneel en essentialistisch gemeenschapsbegrip vervangen door een meer fluïde en open gemeenschapsbegrip, dat recht doet aan de vele subculturen en snel wisselende interessegemeenschappen die de huidige samenleving zouden kenmerken. In navolging van de socioloog Duijvendak noemt hij het ‘lichte’ gemeenschappen. Als taak van het museum ziet Hoebink: via tijdelijke projecten ‘zappen’ tussen verschillende gemeenschappen om zo steeds een andere interessegemeenschap te kunnen bedienen. Maar is een dergelijke benadering van gemeenschappen niet te vrijblijvend? Vanuit het perspectief van het immaterieel erfgoed pleit ik voor een meer actieve invulling van het communitybegrip, waarin niet communities of interest maar communities of practice centraal staan. In plaats van ‘lichte’ gemeenschappen zoek ik liever naar ‘actieve’ gemeenschappen.

Hoebinks uiteenzetting van een traditioneel tegenover een posttraditioneel gemeenschapsbegrip is voor mij heel herkenbaar. Als je kijkt naar de geschiedenis van de volkskunde, zowel naar de wetenschappelijke beoefening als naar meer toegepaste vormen ervan (bijvoorbeeld in de museumsector), dan wordt al snel duidelijk dat volkskundigen, maar ook historici, lange tijd een essentialistische invulling aan het gemeenschapsbegrip hebben gegeven. Aan het begin van de twintigste eeuw werden veel musea, zoals bijvoorbeeld het Nederlands Openluchtmuseum, opgezet om inhoud te geven aan een proces van nationale identiteitsvorming. Zij fungeerden, om de term van Ad de Jong te gebruiken, als ‘dirigenten van de herinnering’ om zo de Nederlandse identiteit te voorzien van een gezamenlijk gedeeld (immaterieel) erfgoed. In zekere zin zijn de etnologische musea altijd community museums geweest, waarbij community building in dienst stond van een politiek en cultureel nationalisme. Vanuit een essentialistisch communitybegrip werd de ‘authentieke’ Nederlandse volkscultuur teruggevoerd op de oude plattelandscultuur van vóór 1900.

Een dergelijke essentialistische benadering van gemeenschappen is inmiddels verlaten. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw maakte het Nederlands Openluchtmuseum, maar ook het Meertens Instituut en het Nederlands Centrum voor Volkscultuur, een vernieuwingsslag door, waarbij in toenemende mate aandacht kwam voor de dynamiek en de veelkleurigheid van de Nederlandse samenleving. De volkscultuur werd de twintigste eeuw in getrokken en er kwam aandacht voor dynamiek en voor nieuwe groepen in de Nederlandse samenleving. De Molukkenbarak, die sinds 2003 op het terrein van het Openluchtmuseum te zien is, is er een goed voorbeeld van. Met het veranderen van de Nederlandse samenleving veranderde, met andere woorden, ook het Openluchtmuseum van karakter en inhoud. Om het in termen van communities te formuleren: het oude, essentialistische communitybegrip werd vervangen door een meer open en inclusief model.

In het nieuwe, open model kwam ook aandacht voor de ‘lichte’ gemeenschappen, zoals Hoebink die graag wil bedienen. Een goed voorbeeld is het Huis van Alijn, in Gent. Het Huis van Alijn heeft zich ontwikkeld van een traditioneel volkskundig museum naar een museum dat steeds weer wisselende doelgroepen aanspreekt. Op een symposium over community museums, dat op 10 november 2011 in Dordrecht werd gehouden, vertelde directeur Sylvie Dhaene over het project ‘Trots op mijn auto’, waarbij autoliefhebbers werden uitgedaagd om hun persoonlijke verhaal op papier te zetten. Het Huis van Alijn haalde op deze manier niet alleen waardevolle kennis en informatie in huis over een onderwerp waarvan het museum tot dan toe geen weet had. Op deze wijze sprak men ook een voor het museum nieuwe community of interest aan, die zich nu in het museum kan herkennen, al was het maar voor de duur van deze specifieke tentoonstelling.

Op zoek naar actieve gemeenschappen


Een benadering via communities of interest opent zeker nieuwe mogelijkheden. Maar op de een of andere manier is het begrip ‘lichte’ gemeenschap voor mij toch iets te vrijblijvend. Mijn voornaamste kritiekpunt op Hoebink is dat hij met zijn communities of interest te veel blijft steken in een consumentenbenadering van communities. Daarbij is het naar mijn mening geen toeval dat de drijvende kracht achter zijn ideeënvorming de auto-industrie is. Bij het door hem genoemde Porsche Museum en het Mercedes-Benz Museum staat het vormen van gemeenschappen volledig in dienst van grote commerciële belangen, namelijk het verkopen van zoveel mogelijk auto’s van het eigen merk. Een dergelijk gemeenschapsbegrip dat gericht is op consumenten, is naar mijn zin iets te manipulatief van karakter.

Is er een alternatief? Als beleidsmedewerker bij het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed ben ik intensief betrokken bij de implementatie van de UNESCO-conventie van het Immaterieel Erfgoed. Ook in deze conventie speelt het begrip community een hoofdrol. Opvallend is echter dat hier een veel actievere benadering van de communities gepropageerd wordt. Centraal staat immers de vraag: hoe kun je gemeenschappen op een actieve manier betrekken bij het behoud en het beheer van het eigen (immaterieel) erfgoed? Een dergelijke actieve benadering van gemeenschappen biedt ook een waardevolle insteek voor community museums hier en elders.

In de UNESCO-conventie voor het Immaterieel Erfgoed, die dateert uit 2003 en op korte termijn ook door Nederland geratificeerd zal worden, wordt een centrale rol toebedeeld aan de gemeenschappen in het behoud en beheer van het eigen erfgoed. Het meest expliciet gebeurt dit in artikel 15 van de conventietekst, waarin gesteld wordt dat: ‘Binnen het kader van zijn beschermingsactiviteiten van het immaterieel cultureel erfgoed dient iedere lidstaat de breedst mogelijke participatie te verzekeren van gemeenschappen, groepen en, als dat wenselijk is, individuen, die dat erfgoed creëren, in stand houden en doorgeven.’

Maar wat is een gemeenschap? In de conventietekst wordt het begrip nauwelijks geëxpliciteerd, maar als je de teksten er nog wat nauwkeuriger op naslaat, dan is er verdacht vaak sprake van de cultuur van zogenoemde ‘indigenous communities’ of ook wel van ‘local communties’. Deze nadruk op traditionele, plaatselijke gemeenschappen is verklaarbaar omdat de conventie ooit werd opgezet om het traditionele (Afrikaanse, Aziatische e tutti quanti) erfgoed te beschermen tegen een proces van culturele homogenisering vanuit het Westen, tegen een wat ook wel eens venijnig de Amerikaanse coca-colacultuur wordt genoemd, die de wereldwijde culturele diversiteit in gevaar zou brengen.

Maar de UNESCO-conventie verbinden met een dergelijk traditioneel gemeenschapsbegrip is echter niet geheel terecht. Binnen UNESCO is namelijk veel en intensief gedacht over een concrete en ook moderne invulling van het gemeenschapsbegrip. Dit gebeurde met name op een wereldwijde expertmeeting die op 12 en 13 maart 2006 in Japan werd gehouden. Op deze expertmeeting werd gekozen voor een meerduidig en ook dynamisch communitybegrip: ‘Communities are networks of people whose sense of identity or connectedness emerges from a shared historical relationship that is rooted in the practice and transmission of, or engagement with, their Intangible Cultural Heritage’. Op deze expertmeeting werd een community dus gedefinieerd als een netwerk van mensen, dat zich gezamenlijk engageert voor een bepaald soort immaterieel erfgoed, dat deze gemeenschap wil bewaren en doorgeven aan volgende generaties. Het is niet alleen een dynamisering van het cultuurbegrip (volgens de conventietekst wordt immaterieel erfgoed ‘constantly recreated by communities and groups in response to their environment, their interaction with nature and their history’), het is ook een dynamisering van het communitybegrip. Netwerken van mensen kunnen namelijk wisselen en zijn in zekere zin altijd wisselende coalities, die iets voor elkaar proberen te krijgen. Een community is daarmee een construct, een imagined community, die zichzelf – in wisselende samenstellingen – steeds weer opnieuw uitvindt en zich definieert door zich bijpassend immaterieel erfgoed toe te eigenen, en dat definieert als van zichzelf, en waarin deze gemeenschap zichzelf herkent als een groep van mensen die gezamenlijk iets eigens deelt waarvoor men zich wil inzetten. Een dergelijk constructivistisch gemeenschapsbegrip wil overigens niet zeggen dat gemeenschappen niet belangrijk zijn of dat ‘imagined’ slechts nep of namaak kan zijn. Integendeel. Immaterieel erfgoed is letterlijk ‘the stuff we are made of’, oftewel, om het enigszins paradoxaal te formuleren, de immateriële materie waaruit wij onszelf boetseren. Zonder immaterieel erfgoed, in welke geconstrueerde vorm dan ook, kunnen mensen of ‘gemeenschappen’ onmogelijk functioneren.

Een dergelijke invulling van gemeenschappen heeft heel wat gemeen met het posttraditionalistische gemeenschapsbegrip dat door Hoebink gepropageerd wordt. De UNESCO-conventie gaat echter nog een stap verder dan de communities of interest waar Hoebink het over heeft.

In de UNESCO-conventie is niet sprake van communities of interest, maar van wat je communities of practice zou kunnen noemen. Deze communities of practice vergen een actievere vorm van community involvement. Praktijkgemeenschappen zijn groepen mensen die een gezamenlijke (sub)cultuur delen, die tot uiting komt in een reeks van sociale handelingen. In dit verband wordt ook wel eens de term erfgoedgemeenschap gebruikt, ontleend aan een Europese kaderconferentie op het terrein van het erfgoed, die in 2005 in het Portugese Faro werd afgesloten. ‘Traditionele’, quasi-ongerepte plaatselijke gemeenschappen bestaan niet meer (als ze al ooit bestaan hebben, er is altijd sprake geweest van dynamiek en vloeiende gemeenschappen), mensen zetten zich in wisselende bondgenootschappen in voor van alles en nog wat, ook voor erfgoed. Het carnaval is een goed voorbeeld. Niet alleen is het een jaarlijks terugkerend festijn, dat door heel wat mensen van zowel boven als beneden de rivieren gevierd wordt. Het is ook een traditie waarvoor diverse clubs en organisaties zich inzetten, om het feest een toekomst te geven. Dit zijn geen passieve consumenten. Het zijn organisaties die hun eigen carnavalsfeest vormgeven. Dat op de expertmeeting van 2006 de term stakeholders werd gebruikt, oftewel belanghebbenden in dit proces van gemeenschapsvorming, wijst erop dat er ook sprake kan zijn van belangenstrijd. In laatste instantie komt ook altijd de politiek om de hoek kijken, een afweging van belangen welk immaterieel erfgoed de voorkeur verdient. Ook deze politiek van het immaterieel erfgoed biedt zeker stof tot overdenking, net als trouwens de rol van de commercie, die natuurlijk ook van invloed is bij vele vormen van immaterieel erfgoed.

Erfgoedgemeenschappen in de (museum)praktijk


In de praktijk betekent dit dat het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed op zoek is naar dynamische erfgoedgemeenschappen, die zichzelf willen inzetten voor een bepaalde vorm van immaterieel erfgoed. Het kan dan net zo goed om min of meer traditionele vormen van immaterieel erfgoed gaan, dat wil zeggen om voorbeelden die kunnen bogen op een geschiedenis die al vele eeuwen teruggaat in al dan niet wisselende vormen, hierbij ondersteund door wisselende erfgoedgemeenschappen die er steeds weer hun eigen waarden aan hebben toegekend en nog steeds toekennen. Een goed voorbeeld is het sinterklaasfeest, dat vele Nederlanders een gevoel van identiteit en continuïteit geeft, en dat zelfs over de grenzen van de generaties heen reikt. Het kan ook gaan om betrekkelijk nieuwe vormen van immaterieel erfgoed zoals, ik noem maar wat, het voorbeeld van de graffiti, dat in alle steden van de wereld een plek heeft veroverd als onderdeel van een nieuwe jongerencultuur. Belangrijk voor de erfgoedpraktijk is dat je er, als gemeenschap, iets mee wilt, het een nieuwe levensvatbaarheid wilt geven omdat het voor jouw culturele identiteit belangrijk is. Immaterieel erfgoed vraagt een actieve betrokkenheid van gemeenschappen. Immaterieel erfgoed komt niet vanzelf, je moet er iets voor doen. Voordrachten voor de Erfgoedlijst worden vaak gedaan door clubs of organisaties die zich opwerpen als hoeder van een traditie. De Terebinth, een vereniging die zich inzet voor de funeraire cultuur in Nederland, maakt zich bijvoorbeeld hard om de traditie van Allerzielen op de UNESCO-lijst te krijgen. Niet alleen voelt men zich verbonden met het gebruik, men wil zich er ook actief voor inzetten.

In plaats van een ‘licht’ spreek ik dus liever van een ‘actief’ gemeenschapsbegrip. Bij de nieuwe gemeenschappen staat voor mij de actieve betrokkenheid voorop. Daar komt nog iets anders bij. Terwijl in het verleden het proces van identiteitsvorming nog vooral een proces was dat van bovenaf bepaald werd door een beperkte culturele elite, is het nu zaak om te opteren voor een meer open vorm van identiteitsvorming, met ruimte voor geluiden van onderaf. Het begrip community museum was oorspronkelijk verbonden met initiatieven vanuit de gemeenschap zelf die als katalysator voor bewustwording moesten dienen. Het ging dus om particuliere initiatieven vanuit de samenleving, waarbij het museum gebruikt werd ter articulatie of als een vorm van empowerment van een gemeenschap die zichzelf aan het vormen was. Een dergelijk dynamisch en emancipatoir communitybegrip spreekt mij persoonlijk zeer aan. Niet alleen omdat het een tegenwicht biedt tegen al te nationalistisch geïnspireerde initiatieven van bovenaf. Maar ook omdat het een actieve betrokkenheid van het publiek impliceert, dat niet alleen wordt aangesproken als passieve toeschouwer die toevallig in een bepaald onderwerp is geïnteresseerd – een community of interest.

Niet de autoverkoper, en in het verlengde daarvan de autoconsument, moet centraal staan, maar de community van de autobezitters zelf, die op actieve wijze hun hobby beoefenen. Het gaat niet zozeer om communities of interest te binden aan jouw museum. Het gaat erom dat communities of practice er een actieve rol krijgen. Niet in een traditionele rol van bovenaf, maar door meer van onderaf oude en nieuwe communities een stem te geven. De nieuwe bestaansgrond van het museum is dat het een netwerkmuseum wordt, dat kan fungeren als platform voor verschillende groepen in de samenleving. Door aan te sluiten bij dit nieuwe communitybegrip kunnen musea een rol blijven spelen in de articulatie van identiteiten en daarmee van gemeenschappen.

De verschuiving naar community museum zal van de musea een behoorlijke cultuuromslag vergen, waarbij niet langer de collectie maar de gemeenschap voorop komt te staan in de activiteiten. Het is tevens een verschuiving van materieel naar immaterieel erfgoed. In het nieuwe community museum gaat het namelijk niet om het verwerven van zoveel mogelijk voorwerpen van steeds weer wisselende communities of interest. Hoebink heeft helemaal gelijk dat een dergelijke ‘erfgoedberg’ tot niets leidt. Het gaat er veeleer om gemeenschappen een plek te geven in je museum, waarbij centraal staat wat deze gemeenschappen drijft en bezighoudt. In plaats van een depot voor oude voorwerpen wordt het museum een ontmoetingsplek. Niet het materiële maar het immateriële staat voorop, niet de voorwerpen maar de gemeenschappen.

Referenties


Dibbits, H., S. Elpers, P.J. Margry en A. van der Zeijden. 2011. Immaterieel erfgoed en volkscultuur. Almanak bij een actueel debat. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Jacobs, M. 2008. Netwerk, domein en praktijk. Cultureel erfgoedpraktijk-gemeenschappen en het nieuwe Vlaamse Cultureel-erfgoeddecreet (23 mei 2008). Faro 1(2): 12-17. Gedownload op www.faronet.be/files/pdf/pagina/2008_2_netwerk.pdf.

Jong, A. de. 2006. De dirigenten van de herinnering. Musealisering en nationalisering van de volkscultuur in Nederland 1815-1940. Amsterdam: SUN.

Jong, A. de. 2008. Warme gevoelens en koude rillingen. Over musea en odes aan de saamhorigheid. Amsterdam: Reinwardt Academie.

Vuyk, K. 2010. Volkscultuur en cultuurbeleid. Identiteit, legitimatie en participatie. Levend Erfgoed. Vakblad voor public folklore & public history 7(2): 4-9.

Zeijden, A. van der. 2010. Betrokkenheid organiseren van onderop. De centrale rol van communities in de Immaterieel Erfgoed Conferentie. Levend Erfgoed. Vakblad voor public folklore & public history 7(1): 24-27.

Zeijden, A. van der. 2011a. De politiek van immaterieel erfgoed. Tijdschrift voor geschiedenis 124: 368-379.

Zeijden, A. van der. 2011b. Het immateriële tastbaar maken. Immaterieel erfgoed en musea.,Museumpeil 35: 4-6. Gedownload op www.volkscultuur.nl/file_handler/documents/original/view/14/immaterieel-erfgoed-en-museapdf.pdf.

Zeijden, A. van der et al. 2011c. Jongeren en Immaterieel Erfgoed, themanummer Levend Erfgoed. Vakblad voor public folklore & public history 8(2).

Verdragsteksten en andere relevante documenten


Convention for the Safeguarding of Intangible Cultural Heritage. Parijs, 2003, raadpleegbaar op: www.unesco.org/culture/ich/index.php?lg=en&pg=00022.

Council of Europe Framework Convention on the Value of Cultural Heritage for Society. Faro, 27/10/2005, te raadplegen op conventions.coe.int/Treaty/EN/Treaties/Html/199.htm.

Expert Meeting on Community Involvement in Safeguarding Intangible Cultural Heritage: Towards the Implementation of the 2003 Convention. Tokyo, Japan, 13-15/03/2006, REPORT in te zien op de UNESCO-site: unesdoc.unesco.org/images/0014/001459/145919e.pdf.

Personalia


Albert van der Zeijden is wetenschappelijk beleidsmedewerker bij het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed in Utrecht. In 2002 promoveerde hij aan de Universiteit van Amsterdam op Katholieke identiteit en historisch bewustzijn. W.J.F. Nuyens (1823-1894) en zijn ‘nationale’ geschiedschrijving (Hilversum, 2002). Samen met anderen schreef hij: Immaterieel erfgoed en volkscultuur. Almanak bij een actueel debat (Amsterdam, 2011).

E-maill: albert.vanderzeijden@quicknet.nl

Website: www.albertvanderzeijden.nl