Quotidian 3-1 (February 2012)Dorus Hoebink: Discussieartikel : Sciencefictionfans in het historisch museum: Een pleidooi voor de omarming van een posttraditioneel gemeenschapsbegrip

To refer to this article use this url: http://www.quotidian.nl/vol03/nr01/a05

Traditionele historische musea

Het gemeenschapsbeleid dat door veel historische musea gevoerd wordt, berust nog veelal op het traditionele gemeenschapsbegrip. Ten eerste richten deze musea zich op het cultureel erfgoed van plaatsen en etniciteiten. Men verzamelt en presenteert het ‘Zeeuws’, ‘Utrechts’, ‘Bredaas’ of ‘Turks’ erfgoed. Dit is vanouds al zo en hier lijkt niet veel verandering in te komen: de plaats of regio waar een museum zich bevindt en de verschillende etniciteiten die men in die plaats of regio aantreft, bepalen voor het grootste gedeelte welke verhalen en objecten er tentoongesteld worden. Er zijn in de laatste jaren diverse vernieuwende projecten uitgevoerd, onder meer door het Amsterdam Museum en het Museum Rotterdam. Deze projecten wijken dan misschien in de manier van verzamelen en presenteren af van de traditionele museummethoden, in essentie maken ze nog steeds gebruik van traditionele noties van wat gemeenschappen zijn. Zo heeft het Museum Rotterdam bijvoorbeeld vernieuwende projecten georganiseerd rondom het dagelijks leven in de Rotterdamse wijken (Wijkpanorama’s) en met name Rotterdam-Zuid (Ziet Zuid, Roffa 5314, Vrouwen van de Velden). Voor deze projecten werd – letterlijk – buiten de gebaande paden van het normale museumwerk getreden en middels intensieve samenwerkingen en innovatieve verzamelmethoden werden er samen met de mensen in de wijken op locatie tentoonstellingen gemaakt. Toch blijven ook deze projecten hangen binnen het traditionele beeld van stedelijke gemeenschappen, namelijk dat gevoelens van gemeenschap vooral zijn gebaseerd op een notie van plaats in de wijk en de hechte relaties die buurt- en wijkbewoners met elkaar hebben (en vooral in het verleden met elkaar hadden). De plaats waar men woont, bepaalt de collectieve identiteit van de inwoners van Rotterdam, zo lijkt het.

Ten tweede blijft het traditionele beeld intact dat de collectieve identiteit van deze gemeenschappen vooral voortleeft in een relatief statische cultuur die van generatie op generatie wordt doorgegeven. Het merendeel van de historische opstellingen volgt nog een traditioneel tentoonstellingsregime dat (wanneer de objecten beschikbaar zijn) in betrekkelijk korte zaaltijd prehistorie, Romeinen en Middeleeuwen behandelt. Daarna volgt de ‘gouden eeuw’ van de stad of regio, waar doorgaans veel zaaltijd aan gewijd wordt. Dit wordt vervolgd met de twintigste eeuw en de bijkomende industrialisering, wereldoorlogen, wederopbouw, de toename van welvaart, het ontstaan van een complexere samenleving en de komst van migranten. Men eindigt doorgaans met een blik naar de toekomst, waarin de leidraad van de tentoonstelling op de toekomst wordt geprojecteerd. Bijvoorbeeld: de inwoners van stad A zijn in het verleden altijd in beweging geweest (of eigenzinnig, of ondernemingsgezind), dat heeft de stad gemaakt tot wat ze vandaag de dag is en het is dus aan te raden dat te blijven doen. Dit komt in grote mate overeen met het traditionele essentialiserende gemeenschapsbegrip: een gemeenschap heeft een bepaalde unieke aard, die al terug te vinden is in vroegste tijden en die in de toekomst ook het gezicht van de gemeenschap zal blijven bepalen.

Ten slotte blijft het traditionele beeld dat gemeenschappen kwetsbaar zijn en beschermd moeten worden in veel historische musea recht overeind staan. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de keuze uit sociale groepen die benaderd worden voor specifieke gemeenschapsprojecten. Dit zijn veelal kwetsbare groepen die volgens de algemene opinie buiten de samenleving (dreigen te) vallen. Het betreft vaak achterstandswijken of etniciteiten waarvan gesteld wordt dat ze kampen met integratieproblemen. De desbetreffende instellingen proberen dan bijvoorbeeld een proces van culturele emancipatie in gang te zetten, of kunst en cultuur worden ingezet om een reflectief denkproces bij gemeenschapsleden te stimuleren, waardoor er meer zelfvertrouwen en sociaal kapitaal wordt opgebouwd. Dit is vervolgens goed – zo wordt gesteld – voor het maatschappelijk bewustzijn en de sociale assertiviteit. Zo valt er te lezen op de website van Het Geheugen van Oost, een groot gemeenschapsproject uitgevoerd door het Amsterdam Museum met inwoners van Amsterdam-Oost: ‘Het Geheugen van Oost streeft ernaar de sociale integratie en maatschappelijke participatie van diverse doelgroepen in Amsterdam-Oost te stimuleren. Ook mensen voor wie het soms moeilijk is om (weer) deel te nemen aan het maatschappelijk leven’ (Geheugenvanoost.nl).

Let wel, ik vind het van het grootste belang dat kwetsbare groepen in de samenleving steun en erkenning krijgen van onze publieke instituten en het initiatief van het Amsterdam Museum valt zeer te prijzen, maar de keuze voor groepen mensen die voor dergelijke participatieprojecten worden benaderd, kan diverser zijn. Dat zal ik in de volgende alinea’s toelichten.